Overslaan naar inhoud

Chaos in je beurs

1 oktober 2025 in
Over de meet Podcast
| Nog geen reacties


Wie vandaag naar de winkel gaat, hoeft zich geen zorgen te maken: overal dezelfde euro, overal dezelfde muntjes. Maar stel je eens voor dat je in de 18e eeuw in Essen, Kalmthout of Roosendaal een brood wilde kopen. Dan kon je zomaar je beurs opentrekken en daarin een mengeling vinden van duiten, stuivers, liards of misschien wel een buitenlandse zilveren munt.

In onze streek liep het muntstelsel dwars door elkaar. Het noorden hoorde bij de Staatse Republiek, het zuiden bij de Spaanse en later de Oostenrijkse Nederlanden. Dat betekende letterlijk verschillende geldsystemen langs de grens.

Hoe rekende men in de Republiek?

De standaard was overzichtelijk:

  • 1 gulden = 20 stuivers

  • 1 stuiver = 16 penningen

  • 1 oortje = 4 penningen

  • 1 duit = 2 penningen

Let op: dit was een rekenstelsel. De munten die je werkelijk in handen had, konden afwijken.

Munten in omloop

In de praktijk circuleerden allerlei soorten:

  • Duit – het meest gebruikte koperen kleingeld.

  • Stuiver – vaak gelijkgesteld met een dubbele “groat” of “gros flamand”.

  • Rijksdaalder – een grotere zilveren munt.

  • Ducatons – zware zilveren munten met internationaal aanzien.

  • Kronenthalers – vooral in de Oostenrijkse Nederlanden populair in de late 18e eeuw.

Ook buitenlandse munten uit Frankrijk of Duitse staten doken geregeld op en moesten telkens omgerekend worden.

Munten in de Oostenrijkse Nederlanden

Hier lag het systeem anders:

  • Officiële munt: gulden (florijn).

  • Kleingeld: liards en sols/schellingen.

  • De kronenthaler (vanaf 1744) had een waarde van 2,7 gulden (54 sols / 216 liards), al varieerde dit buiten de regio.

  • Ook liards, ducatons en andere zilveren stukken bleven in omloop.

Kortom: er waren meer tusseneenheden dan in de Republiek, en dat maakte het rekenen extra ingewikkeld.

Muntstress aan de grens

Voor bewoners in de grensgebieden betekende dit dat een munt letterlijk van waarde kon veranderen zodra je de grens overstak. In Roosendaal betaalde je in stuivers, in Kalmthout in liards, en in Bergen op Zoom kon je plots een zilveren ducaton in handen krijgen.

Betalen in de 18e eeuw was dus nooit vanzelfsprekend: het betekende rekenen, hertellen, soms afdingen – en altijd hopen dat je munt aan de andere kant van de meet nog evenveel waard bleef.



Deel deze post
Labels
Aanmelden om een reactie achter te laten
Angst voor het vuur